Vergeven – Nooit vergeten

Memoires van een teruggekeerde, 1993

Mijn naam is Jannes Priem, geboren op 10 december 1925 te Putten (Gld.), ik kom uit een gezin van 11 kinderen, mijn vader en moeder, mijn oudste zuster en broer zijn inmiddels overleden.

Ik werd op 1 oktober 1944 (na de aanslag op een Duitse officier en de represailles die hierop volgden) opgepakt samen met mijn zwager P.J. Morren op de grens van Putten en Nykerk, bij een boer onderin de bedstee in de huiskamer. Wij werden met de bajonet uit de bedstede gehaald en wij moesten toen zo’n 5 km lopen met zware mitrailleurstrommels op de schouders sjouwend, naar het dorp waar wij tegen de muur van de kerk werden gezet. Daar stonden inmiddels al 6 à 7 personen. Wij hoorden daar dat wanneer ze 11 of 12 personen hadden, deze dan gefusilleerd zouden worden. Gelukkig is het niet zover gekomen.

Op 30 september, de dag voorafgaande aan de razzia, was er nog een luchtaanval geweest op een Duits transport op de Voorthuizerstraat, en na die aanval waren wij met een stel koperen hulzen gaan zoeken, ik had er drie gevonden en in mijn zak gestoken maar vergeten deze thuis er uit te leggen, zodat toen ik opgepakt werd, de drie hulzen nog in mijn zak zaten en dat zat mij op dat moment helemaal niet lekker. Hoe raak je zo gauw deze dingen kwijt? Ik verzon toen maar een smoesje en zei tegen de wachtpost, die steeds op en neer liep, dat ik nodig moest plassen, en na veel drang heb ik het voor elkaar gekregen om bij de hooiberg van Stalhouderij Van Dam te gaan plassen.

Ik wist niet hoe gauw ik die hulzen in het hooi moest krijgen en toen het uiteindelijk was gelukt, ben ik in plaats van naar de muur terug te keren, doorgelopen naar de school en liep daar gewoon naar binnen. Later op de avond kwamen ook de overige mannen die daar stonden, de school binnen en nog later moesten al de mannen uit de school naar de kerk, want de Duitsers hadden al de vrouwen en kinderen naar huis gestuurd. Van slapen is er die nacht niet veel gekomen. Je was angstig en bang, want wat ging er met ons gebeuren, niemand die dat wist.

De volgende morgen werd door Dominee Holland pas medegedeeld wat er eigenlijk was gebeurd. Daarna hebben wij nog een paar psalmen gezongen en daarna hoorden wij van Fullriede wat er met ons ging gebeuren. Allen werden afgevoerd naar het concentratiekamp Amersfoort. Tijdens onze tocht naar het station moesten wij steeds op bevel gaan liggen en opstaan; daar stond de trein gereed en wij werden als vee ingeladen.

In Amersfoort hebben wij de eerste paar dagen nog aardappelen moeten rooien en nooit werd er gecontroleerd, dus had ik drie aardappelen in mijn zak gestoken, hopende dat er geen controle kwam. Maar helaas werd er die avond wel gecontroleerd, dus had ik pech.

Ik heb gelijk met een knuppel op mijn kop gehad en als straf heb ik 3 dagen in de “Rozentuin” gezeten. Dat is een ronde boog van prikkeldraad, zo’n 5 à 6 meter lang, alleen het laatste gedeelte was zo’n 1,5 meter lang, daar lag wat stro op de grond waar je op kon liggen en 3 maal daags kwam dan de kampbeul, “Kotella” genaamd, en dan moest je kruipend op je knieën naar voren komen en een keer of vijf zeggen: “Ik zal niet meer stelen”, dan kreeg je weer de nodige stokslagen en daarna moest je kruipend weer naar achteren en dat heeft drie dagen geduurd. Daarna moest ik weer mee naar het werk, dit was mijn eerste contact, maar ik was wel geradbraakt toen ik er weer uit kwam.

1 | 2 | 3 | 4 | 5 | volgende | >>